Ik denk dat het wel 15 jaar, nee… 20 jaar geleden is, dat we toezicht hielden op de begrazingsgebieden Groote Peel en Groote Moost.
Het leven was ons net aangetrouwd en het honk een piepschuimen huis te Nederweert, nog juist in Limburg en pal aan de A2, die ter hoogte van Weert destijds nog hinderlijk onderbroken was.
Op die plek te wonen bleek een louter geometrisch gemiddelde keuze tussen Amsterdam, Utrecht en Maastricht, onze handige woon-werk- en studie situatie.
Al sinds 1983 werd daar op 135 van de 1.500 ha Peelrestant met IJslanders gewerkt. Op dit prachtgebied, fraai gelegen in het grootste stuk hoogveen dat Nederland rijk is, rustte een goed stuk beheersamenwerking tussen Staatsbosbeheer en destijds de vereniging van IJslandse paarden.
In de Groote Peel brachten zo’n 8 tot 15 IJslandse en dus kleurrijke hengsten van een evenzo bonte verzameling eigenaren hun jeugd door. Allen jong en nog groen in het begin, en allen na 4 á 5 jaar bespierd, gelouterd en hoopvol gereed om weer te worden uitgeschaard.
In de Groote Moost hetzelfde, maar dan met merries, net zo kleurrijk, net zo avontuurlijk.
Aan ons destijds de taak om regelmatig neuzen te tellen, heiningen na te lopen, en periodiek de ontworm- en bekaprondes te doen. Dat laatste natuurlijk met de eigenaren, opgetrommeld uit de meest uiteenlopende delen van Nederland en omstreken: altijd een soort ouder-dagje mét erwtensoep of frisdrank, net wat de weergoden ons toelieten.
Vele leuke en minder leuke belevenissen volgden elkaar op, goed voor uren kampvuur of meters blogplezier.
Nooit zal ik de Grote Peelbrand in 1990 vergeten: de paarden zochten zelf hun heil en verbleven ongedeerd en vooral IJslands koel en onbewogen op de hogere zandruggen bij Ospeldijk.
Ook blijft de herinnering aan de enorme uitbraak van droes en de maandenlange, gecontroleerde afzondering bij Sjra Stienen, een welwillende vrachtwagenchauffeur en goed mens. Hij was het ook die later in alle kalmte per keer steeds zeven IJslanders losjes op de laadklep van zijn veewagen plaatste en zacht sissend terug op de vertrouwde Peelgronden liet afdalen.
Alle paarden hielden er een voelbaar litteken aan over, niet meer dan dat, gelukkig.
Dat ik op een goed moment besloot mijn “thematisch” wandelingetje met Guus eens die kant op te laten gaan, is dus geen toeval. Ik was benieuwd, gespannen, een weerzien… mijn eigen tijdcapsule.
Het gebied zou inmiddels vele malen groter en de graslanden tot immense wetland-schappen veranderd blijken. En wat dacht je van de destijds alleen voor ons herkenbare sluippaadjes… omgebouwd tot paaltjesroute, blauw, rood, rood-wit en wellicht zwart voor gevorderden, dat dan weer wel.
Ooit was hier, op de grens van Brabant en Limburg het hoogveengebied meer dan 30.000 hectare groot. Door turfwinning en ontginning tot landbouwgrond is er slechts 4.000 hectare overgebleven.
En dat ondanks dat reeds in de 14de eeuw regels voor de turfwinning werden uitgevaardigd, de afmetingen van peelveldjes, veenputten, droogplekken en ga zo maar door.
Opmerkelijk is dat vooral in het Brabantse deel van de Groote peel de meeste putten en complexen verloren zijn gegaan als gevolg van de turfwinning op zeer grote industriële schaal.
Je ziet daar nu de uitgestrekte watervlakte “Aan ’t Elfde”, direct aan de dwars door het gebied lopende grensweg.
In het Limburgse deel werd voornamelijk door particulieren turf gestoken en met karren via de uitgespaarde “peelbanen” afgevoerd.
Iedere boer groef hier zijn dagelijkse behoefte aan turf op zijn gepachte stukje grond, de zogeheten eendagsputten, allen verschillend van vorm en afmeting.
Vergis je niet, hier is een moerasachtig veengebied, vrijwel onbegaanbaar, behalve dan over de banen. Levensgevaarlijk en bedrieglijk door de veeneilandjes, die absoluut het gewicht van een mens niet kunnen dragen.
Het is niet voor niets dat het spreekwoord “dat is ook een mijl op zeven” terug te voeren is op de enorme omweg die je moest maken, om van Meijel naar Sevenum te geraken, hoewel hemelsbreed zo nabij.
De peelbanen en vaarten zijn tot op de dag van vandaag nog goed zichtbaar. Zo is daar de Zevende Baan met aan het einde een oerdegelijk klaphek. Daar stonden ooit de hengsten bijeen, vooral als je ze helemaal niet meer dacht te vinden zo bij het schemeren van de avond.
Heerlijk om zo over de banen te wandelen in de richting van de grensweg; om je heen niets en niemand te bekennen, het is druilerig en reeds laat in de middag. Je waant je jezelf in een hele ander wereld, eentje met een historische dimensie.
Het is niet moeilijk om je voor te stellen dat nog pas geleden turfgraver, Gebbel Smolenaars uit Meijel juist hier uit zijn “Klotkuil” kroop, en zijn dagelijkse stapeltje veenturf, netjes gestapeld op de kar over deze baan naar zijn kleine huisje in Meijel bracht. Zijn kinderen zouden dat zeker ook blijven doen tot lang na de tweede wereldoorlog.
Evenzo werd nog tot in de tachtiger jaren turfstrooisel uit het Brabantse deel gewonnen door de Maatschappij van der Griendt, vanuit het nu beter bekende Griendtsveen.
Natuur en cultuurerfgoed zijn hier onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Zachtjes aan gaat het harder regenen, en Guusje krijgt haar prachtige regen-looks mét pijpenkrul. En wat is het toch een genoegen om geen bril meer te dragen, steeds weer.
Ik schiet in de lach en eet mijn appel.
Met nog een dik uur voor de boeg lopen we nabij het Achtste Vaartje op het sompige verbindingsdijkje, dwars door de enorme watervlakte Aan ’t Elfde en via de Vierde Baan weer terug naar de omheinde, voormalige begrazingsterreinen.
Aan paddenstoelen geen gebrek, daar is het natuurlijk ook wel het seizoen voor. Opmerkelijk hoe gemakkelijk het is om de fantasie de loop te laten als je een geweldig vakantiedorp aantreft voor welgestelde, gepensioneerde kabouters, prachtig bijeen gebouwd op een unieke locatie met blijvend uitzicht !
Door dit soort momentjes raak ik werkelijk in de ban van de grote verscheidenheid in deze natuur, van de typische hoogveenplanten, allerlei veenmos en Onze favoriet de zonnedauw, ik schreef er al eerder over. Op de informatieborden bij het bezoekerscentrum was al te lezen over bijzondere broedvogels als geoorde fuut, nachtzwaluw en roerdomp. Maar ook zeldzame vlinders en libellen zoals het spiegeldikkopje en de venwitsnuitlibel zouden hier te vinden zijn.
Ik zie mijn dierbare macrovriendinnetje in gedachten hier al heerlijke uren in het moeras doorbrengen, turend door haar lens, de honderden steekmuggen trotserend. Zelf zag ik diverse zwarte heidelibellen, ondanks het late seizoen en de krachtige wind, helaas met mijn wat plompe lensvoering absoluut niet te fotograferen.
De Peelstreek is ook erg geliefd bij de vele soorten ganzen uit Scandinavië, Noord-Rusland en West-Siberië, in het najaar met name. Er is een rijk voedselaanbod, rust en stilte om de nacht door te brengen. ’s Morgens vliegen ze massaal de Peel uit om in de omgeving een plekje te vinden voor de dag. Terwijl we de avond tegemoet lopen, zien en horen we ze nadrukkelijk terugkomen.
Ze slapen in de nacht op de open waterplassen, aan de westzijde van de scheidingsweg.
Ondertussen zijn we weer op de westelijke zandgronden, niet ver van het bezoekerscentrum. Daar wacht ons de volgende verrassing, Ik kreeg een heuse déja-vu, toen ik in de verte tientallen paardenruggen boven het pijpestrootje zag uitsteken.
Daar staan ze toch.. de paarden, alsof ze nooit zijn weg geweest, bonte vosjes, witjes, alle kleuren. Ook Guus had ze snel in de gaten en stevig doorstappen leverde ons een prachtig “weerzien” op, en wel met een kudde waarachtig grazende…. mini-shetlanders!
Voorzichtig lopen we tot midden in de kudde, en genieten van de aandacht van deze miniatuur paardjes. Wat zijn het er veel, en wat zijn ze klein… haast zo groot als Guusje.
En zo als dat gaat met wandelingen waar regen en wind je niet deren: de bewolking breekt, en de zon komt eerst aarzelend, daarna volop tevoorschijn. Al snel wordt het aangenaam warm, zelfs zo laat op de dag nog, en wordt het mogelijk het kletsnatte hemdje te laten opdrogen.
Ik parkeerde niet bij het bezoekerscentrum, meer aan de rand bij de Oude Dijk, en laat daarom ook de wat meer geregelde bezienswaardigheden zoals de Knuppelbruggen, de Uitkijktoren en niet te vergeten het interessante bezoekerscentrum, over aan jullie zelf.
Moe en voldaan ga ik op een omgevallen boom zitten, Guusje aan mijn voeten, een kwartiertje uitpuffen. Dan krijgt ze eerst haar welverdiende bakje eten, zo doen we dat….
Het is goed te weten het goed te hebben, dat we ons gelukkig mogen prijzen met zoveel inspanningen een dergelijk uniek natuurgebied te behouden en bereikbaar te maken voor iedereen.
Ik kijk om me heen en kijk nog eens achter me, zowel in de tijd als ook naar de uitgestrekte velden ….
Ik sluit even mijn ogen voor een kort meditatief momentje, open ze en kijk weer vooruit….
…
Categorieën:Themawandelingetjes
Wat leuk om te lezen, informatief en inspirerend! Daar ga ik ook een keer wandelen. De foto van Guusje met dat minipaardje is geweldig.
LikeGeliked door 1 persoon
he Jolita, dank je… het is heerlijk om in de zo directe omgeving elke keer weer te genieten.
Ook in het Schuytwater hebben we nog heel lang IJslanders gehad.
De vangkraal aan het begin is daar nog een stille getuige van. Wie weet verzin ik daar nog een paar spannende, nachtbraak blogjes bij…
LikeLike
Was dat niet dat hengstenland in je getrouwde leven? Ik had daar laatst een excursie, haalde een paar natte sokken en verbaasde me over de hoeveelheid bruggetjes. Zag je die ook?
Goed verhaal hoor
LikeGeliked door 1 persoon
Dank je! Het duurde even voor ik je reactie zag….. Maar ok! Tja da was inderdaad het hengstenland, destijds. Daarnaast beheerden we ook nog een minstens zo mooi “merrieland” . Dat was de Groote Moost, aan het kanaal tussen Nederweert en Beringe. Prachtig gebied, prachtige merries en zalige eigenaren….
LikeLike